Deze zogenaamde 1-meting volgt op de nulmeting die is uitgevoerd in september 2015. Het doel is om het effect van de campagne ‘Aandacht op de Weg’ te meten. In deze campagne is getracht weggebruikers zich ervan bewust te maken dat ze hun aandacht niet kunnen verdelen tussen het verkeer en de smartphone. Van alle fietsers gebruikt 24% apparatuur; 17% luistert muziek, 4% bedient een scherm en 3% is aan het bellen. Dit is een significante toename in apparatuurgebruik van 19% naar 24%, ten opzichte van de nulmeting. Dit valt hoofdzakelijk toe schrijven aan een significante toename in het aandeel fietsers dat muziek luistert, van 13% naar 17%.
Tussen de steden zijn verschillen geconstateerd in het apparatuurgebruik. In Amsterdam (43%) zijn de meeste fietsers waargenomen die apparatuur gebruiken, en in Hoorn zijn de minste fietsers waargenomen die apparatuur gebruiken (8%). In de meeste steden is ten opzichte van de meting in september 2015 een significante toename te zien in het aandeel fietsers dat apparatuur gebruikt. In deze steden is hoofdzakelijk het aandeel fietsers dat muziek luistert significant
toegenomen. In Hoorn is het aandeel fietsers dat apparatuur gebruikt juist significant afgenomen.
Uit de metingen blijkt dat 85% van alle fietsers 2 handen aan het stuur heeft. Er wordt nauwelijks met losse handen gefietst, ongeacht het wel of niet gebruiken van apparatuur. Men heeft dus minstens een hand aan het stuur, ook de fietsers die handheld bellen, of een scherm bedienen. Opvallend is dat het aantal handen dat men aan het stuur heeft bij handsfree bellen is veranderd ten opzichte van de meting in september 2015. Het aandeel fietsers dat beide handen aan het stuur heeft tijdens het handsfree bellen is significant toegenomen van 44% naar 69%.
Net als tijdens de nulmeting is een verband gevonden tussen leeftijdscategorie en apparatuurgebruik van fietsers. Fietsers onder de 12 jaar en boven de 50 jaar gebruiken vrijwel geen apparatuur (respectievelijk 4% en 5%). De categorie 18 tot 25-jarigen gebruikt de meeste apparatuur tijdens het fietsen, namelijk 41%. Ten opzichte van de meting in september 2015 heeft een significante toename plaatsgevonden in apparatuurgebruik onder fietsers in de leeftijdscategorieen 12 tot 18, 18 tot 25, en 25 tot 50-jarigen.
Wederom is een verband gevonden tussen het wel of niet fietsen in een groep en het apparatuurgebruik op de fiets. Ten opzichte van de meting in september 2015 werd door fietsers in groepen juist nog minder apparatuur gebruikt (6%) en wanneer men niet in een groep fiets juist meer (24%). Deze verschillen zijn significant.
Ten opzichte van de meting in september 2015 is het apparatuurgebruik onder fietsers bij droge weersomstandigheden toegenomen van 20% naar 24%. Dit verschil is significant. Ook is een verband gevonden tussen het gebruik van apparatuur en weersomstandigheden. Bij droog weer wordt door fietsers meer gebruik gemaakt van apparatuur (24%) dan bij regen (18%). Hoewel dit tijdens de nulmeting niet naar voren is gekomen, is het duidelijk dat bij het interpreteren van de resultaten rekening moet worden gehouden met de weersomstandigheden. Het grote aantal waarnemingen tijdens droog weer (99%) zou (deels) een verklaring kunnen zijn voor de toename in het totale apparatuurgebruik op fiets.