Voor Sim gaat het om de vraag ‘wat voor soort stad willen we?’ Een stad voor mensen, is zijn antwoord en geeft een schets van de ‘menselijke soort’. ‘Mensen zijn lopende dieren met een snelheid van 3 tot 5 kilometer per uur, we zijn jagers en verzamelaars op zoek naar kansen en mogelijkheden’. Dat heeft consequenties hoe wij de ruimte beleven. Mensen kijken om zich heen. We zijn sociale wezens.
Sim laat een plaatje van een lange blinde muur zien. ‘Al is hij voorzien van prachtig marmer. Dit is saai voor mensen. Hier zijn geen jonge hondjes, hier is niemand om mee te paren, hier zijn geen ‘opportunities’.’ Overheden hebben weinig aandacht voor de menselijke kant. Sim: ‘Auto’s worden altijd heel serieus genomen. Overheden weten precies hoeveel auto’s er door een straat rijden, maar niet hoeveel kinderen er passeren.’
Deze ‘human phocus’ van architectenbureau Gehl (toegepast in Kopenhagen, maar inmiddels ook in gebieden in Londen, Melbourne, New York, Mexico city) vertaalt zich in een ‘menselijker’ openbare ruimte met minder auto’s en meer voetgangers, bomen, terrasjes, en fietsers.
Tijdens de fietsexcursie nodigt Sim aanwezigen uit na te denken over een prettige openbare ruimte voor fietsers. ‘Stop, stop’, roept Sim als iedereen er de sokken inzet op het fietspad langs kantoorgebouwen naast het provinciehuis. ‘Wat zegt dit gebouw?’, vraagt hij. Geen deur, je ziet niks, geen mensen, er gebeurt niets waar je aandacht naar uit gaat.’ Het fietspad is een niks-mis-mee-fietspad, maar inderdaad, er is niet veel te zien in de omgeving.
We rijden verder langs een drukke autoweg. Het fietspad maakt een bocht van de weg af. Sim: ‘Wil je hier een lekke band krijgen?‘ Het is typisch zo’n stukje niemandsland in de stadsrand. Groen, maar niet gezellig, want er zijn geen mensen, geen sociale controle.
Via een fietstunnel vol graffiti bereiken we de negentiende-eeuwse huizen van de Rembrandtkade. Ja, hier is het leuker. ‘Hier is meer te beleven voor onze zintuigen’, zegt Sim. De oude huizen verderop, het groen en het water naast de weg. Sim wijst ook op het hout van de brugleuning. Natuurlijke materialen, daar houden mensen van.
Na het Wilhelminapark belanden we op de burgemeester Reigerstraat, een winkelstraat vol fietsers, maar ook met bussen en geparkeerde auto’s. Hier is genoeg te beleven voor de ogen van de menselijke soort, maar tegelijkertijd roepen de parkerende auto’s stress op. Dat is ook weer niet prettig.
Terug in het provinciehuis tekent Sim een kruis op een groot papier. De horizontale lijn is een schaal van ‘niet leuk’ tot ‘fun’, de verticale een schaal van goed (levert geld, liefde en gezondheid op) en helemaal slecht (kost geld is slecht voor de gezondheid etc.). Roken zit bijvoorbeeld voor de rokers in het vak ‘fun maar slecht’.
Voor veel mensen is fietsen ‘goed’ maar zit het niet aan de ‘funzijde’. Het gaat er om fietsen aantrekkelijker te maken, plezieriger, zegt Sim. ‘Naast de autoweg was het fietsen niet leuk, maar in het park, toen de zon tussen de bladeren door kwam, toen wel.’ Daarnaast moet de fiets voor de hand liggend zijn, naast de voordeur staat. ‘Je moet mensen uitnodigen fietservaring op te doen, zodat ze merken – wat alle fietsers al weten- dat fietsen wel fun is.’
Karin Broer