Het antwoord op bovenstaand vraag luidt dat de combinatie onbelast blijft, op voorwaarde dat de fiets binnen de fiscale begrenzingen blijft en de fiets wordt gebruikt op meer dan de helft van het aantal dagen dat wordt gereisd in het kader van het woon-werkverkeer.

Aanleiding voor de brochure is dat steeds meer ondernemingen hun medewerkers een flexibele combinatie van vervoersmogelijkheden aanbieden. Bijvoorbeeld in de vorm van een ketenreis (ov en fiets) of men stimuleert het fietsgebruik door overdag een deelauto beschikbaar te stellen. Fiscaal zitten daar soms haken en ogen aan.
Zo is op grond van de fiscale regelgeving niet duidelijk of en wanneer het mogelijk is de OV-fiets onbelast te verstrekken voor zakelijk gebruik. De brochure gaat er uitgebreid op in, waarbij overigens niet alle onzekerheden worden weggenomen omdat er kennelijk nog de nodige jurisprudentie ontbreekt.

De brochure geeft ook tips hoe de fiets van de zaak fiscaal wat gunstiger is aan te kleden. Voor zo'n fiets geldt een maximum catalogusprijs van € 749. De fiets mag niet duurder zijn. Dit is een belangrijk verschil tussen de ter beschikking gestelde fiets en de fiets die wordt vergoed of verstrekt door de werkgever. Is de ter beschikking gestelde fiets toch duurder, dan is het privégebruik niet meer onbelast, maar moet de werkgever het schatten en belasten, bijvoorbeeld op 10% van de catalogusprijs van de fiets. Bij de fiets die direct eigendom wordt van de medewerker (of waarvoor de werkgever alleen een kostenvergoeding betaalt) mag de catalogusprijs wel hoger zijn dan € 749. De fiscale faciliteit van de fietsregeling is echter gemaximeerd op € 749. Is de fiets duurder, dan is het meerdere belast. De medewerker kan echter ook het bedrag boven € 749 als eigen bijdrage betalen. Dan blijft de ‘meerprijs’ buiten de belastingheffing.